Antistolling

De Trombosedienst is al sinds jaar en dag onderdeel van Certe en heeft de afgelopen jaren grote ontwikkelingen doorgemaakt. Zo is de patiëntenpopulatie de afgelopen tien jaar aanzienlijk kleiner geworden doordat patiënten zijn overgezet op een nieuwe manier van antistolling, waardoor ze niet meer door de Trombosedienst worden begeleid. Doseerarts Jenneke Stegeman vertelt graag over het vakgebied van de antistolling en het werk dat zij en haar collega’s verrichten.


De Trombosedienst begeleidt patiënten die antistolling nodig hebben omdat ze bijvoorbeeld een trombosebeen hebben gehad of een longembolie. Ook patiënten met een mechanische hartklepprothese krijgen antistolling voorgeschreven. Antistolling is de verzamelnaam voor behandelingen die ervoor zorgen dat het bloed van mensen niet te snel stolt waardoor er propjes in het bloed kunnen ontstaan. Zo’n bloedprop kan levensbedreigend zijn. ‘Stolling is een heel normaal proces dat ervoor zorgt dat we niet doodbloeden als we een verwonding krijgen’, legt Jenneke uit. ‘Bij trombose is dat proces uit de hand gelopen, waardoor een patiënt te veel stolling krijgt. Dat proberen we met medicatie tegen te gaan.’


Patiënten prikken en instellen

In principe geeft de behandelaar de indicatie af dat een patiënt moet beginnen met antistolling. Jenneke: ‘De huisarts of medisch specialist kiest de meest geschikte behandeling. Als dat een vitamine K-remmer is, komen patiënten onder de begeleiding van de Trombosedienst. Om de dosering van de antistolling te bepalen, hebben we de INR nodig: dat is een uitslag die iets zegt over de stollingsactiviteit in het bloed. Deze patiënten worden daarom regelmatig geprikt door de collega’s van Bloedafname of ze prikken zelf. We hebben speciaal opgeleide medewerkers in dienst die onze patiënten kunnen leren om zelf te meten en ze daarna ook begeleiden. Op basis van de INR stellen wij de behandeling in en krijgen patiënten een doseerkalender waarop staat hoeveel tabletten ze dagelijks moeten innemen. De ene patiënt hoeft maar een tablet per dag te nemen, de ander drie en dat verandert ook nog eens in de tijd. Wij bepalen ook wanneer een patiënt opnieuw geprikt moet worden. In het begin, als de patiënt nog niet goed is ingesteld, zal dat wat vaker zijn. Later hoeft dat minder vaak, maar in ieder geval een keer in de zes weken.’

Jenneke Stegeman, doseerarts
Jenneke Stegeman, doseerarts

Doseren, adviseren en administreren

De Trombosedienst heeft doseerartsen, doseeradviseurs en een physician assistant in dienst. Zij bepalen op basis van de INR en de overige informatie over de patiënt wat de dosering wordt. Jenneke: ‘Wie welke patiënten adviseert hangt af van de complexiteit: hoe complexer de medische toestand, hoe groter de kans dat de doseerarts het advies geeft. We adviseren patiënten ook over andere zaken, zoals bloedingen en andere zaken die met de antistolling te maken hebben. Als een patiënt in het ziekenhuis wordt opgenomen, neemt het ziekenhuis de antistolling over. Weer thuis stellen wij de patiënt opnieuw in. Verder telt de Trombosedienst administratieve medewerkers die achter de schermen contact houden met de patiënten, huisartsen en andere zorgverleners, mails beantwoorden en de hele administratie afhandelen.’


Nieuwe antistollingsmiddelen

Voorheen vielen alle patiënten met antistolling onder een trombosedienst, maar sinds de invoering van de nieuwe generatie antistollingsmiddelen genaamd Directe Orale Anticoagulantia (DOAC) is dat niet meer zo. Sinds 2016 is DOAC de eerste keus voor antistolling, behalve in bepaalde gevallen. Zo mogen patiënten met een mechanische hartklep of een slechte nierfunctie deze medicijnen niet gebruiken en zij blijven dan ook onder begeleiding van een trombosedienst staan. Patiënten met DOAC hebben een vaste dosering en hoeven dus niet te worden ingesteld. Hiermee vervalt de intensieve begeleiding zoals een trombosedienst kan bieden. Jenneke: ‘Dat laatste vinden we zorgelijk: wij zouden graag zien dat deze patiënten jaarlijks worden gecontroleerd, maar de vraag is wie dat zou moeten doen. Dat is nog niet in alle gevallen geregeld.’


24-uursbereikbaarheidsdienst

Het gevolg van de invoering van DOAC voor Certe en de andere trombosediensten in Nederland is dat het aantal patiënten aanzienlijk is gedaald. ‘We zullen altijd een deel van de patiënten behouden en die willen we natuurlijk kwalitatief hoogwaardige zorg blijven bieden’, benadrukt Jenneke. ‘Theoretisch zou je deze zorg kunnen overdragen aan huisartsen of doktersdiensten, maar de vraag is of die daarop zitten te wachten en of dat echt efficiënter is. We hebben in Nederland een systeem van trombosediensten die deze zorg heel goed en efficiënt kunnen leveren en die beschikken over de juiste expertise en ervaring. Daarom onderzoeken we of we meer kunnen samenwerken met andere trombosediensten. Zo hebben we inmiddels geregeld dat we de 24-uursbereikbaarheidsdienst van de doseerartsen samen met een aantal andere trombosediensten. Op deze  manier maken we de trombosezorg voor onze patiënten toekomstbestendig.’

Bloedverdunners

"Antistollingsmedicatie wordt in de volksmond vaak aangeduid met bloedverdunners. Patiënten roepen dan: ‘mijn bloed is weer te dik.’ Toch klopt deze term niet: het bloed wordt niet letterlijk verdund, maar stolt minder snel. Daardoor krijgen patiënten die antistolling krijgen sneller blauwe plekken of bloeden kleine wondjes langer na."